top of page

Diagnostiek & Therapie

Diagnostiek wil zeggen observeren van en onderzoeken van kinderen dmv spel- en oefenopdrachten om te achterhalen waar en waarom het kind moeilijkheden ervaart, maar ook waar zijn sterktes liggen.

Therapie wil zeggen dat er samen met het kind gewerkt wordt op specifieke doelstellingen die voortkomen uit het onderzoek.

Diagnostiek

Diagnostiek is voor ons iets anders dan scores en percentielen op een rijtje zetten. We proberen daarentegen een duidelijk beeld te krijgen van de problematiek en van de beïnvloedende factoren in een ruimere context en dit door zoveel mogelijk relevante informatie te verzamelen. Dat gebeurt door anamnese en vraagstelling, door observatie en het afnemen van tests . Belangrijke principes in verband met diagnostiek:

 

Diagnostiek is kwalitatief en kwantitatief. Het is belangrijk dat het kind in zijn totaliteit wordt bekeken. Niet alleen wat een kind doet is belangrijk, maar ook hoe het kind dat doet.

Diagnostiek maakt een sterkte-zwakte analyse: enkel vanuit het vergelijken van de zwakke punten met de sterke punten kunnen we correcte besluiten trekken.

We proberen de moeilijkheden of problemen in een ruim kader te plaatsen: de moeilijkheden of problemen hebben steeds een invloed op  het totale kind : op het lichamelijk functioneren, het emotionele zelfbeleven, het sociale leven en het schoolse functioneren van het kind.

We pleiten steeds voor een samenwerking tussen de verschillende disciplines met het oog op het totaalbeeld van het kind. Diagnostiek wordt op die manier niet alleen behandelingsgericht, maar ook multidisciplinair.

Diagnostiek is een vorm van communicatie tussen het kind en de onderzoeker; deze communicatie is soms verbaal (stellen van vragen, geven van opdrachten) en soms non-verbaal (letten op lichaamshouding, expressie, spanningen). We moeten dus zorgen voor een veilige omgeving en een uitnodigende, uitlokkende houding.

Diagnostiek is functioneel en doelgericht op het handelen achteraf. De zoektocht is pas afgerond als het kind of het gezin in kwestie een advies krijgt dat gebruikt kan worden en waar ze concreet iets mee kunnen doen.

Bij de systeemgeoriënteerde diagnostiek kunnen we spreken van een samenwerkingsverband tussen de onderzoeker en het systeem. Het is een gemeenschappelijk proces en het hele systeem komt in beweging en blijft bewegen en veranderen.

 

Complementariteit tussen diagnostiek en therapie

Diagnostiek en therapie zijn complementaire begrippen. Ze horen samen en zijn niet te scheiden. Elk element uit het diagnostisch proces heeft een invloed op elk ander element en zal een rol spelen in de therapie. Terwijl we ons onderzoek doen, zijn we vaak ook therapeutisch bezig. Aan de andere kant is therapie ook diagnostisch, want tijdens elke oefening, opdracht of activiteit van een kind zijn we als therapeut voortdurend aan het observeren, analyseren en vergelijken.

We geven immers opdrachten die niet te moeilijk zijn, zodat het kind ze aandurft en een kans van slagen heeft. Maar ze mogen ook niet te gemakkelijk zijn zodat er toch nog een uitdaging in zit voor het kind. Dit aanbieden van kritische ontwikkelingservaringen of activiteiten in de zone van de naaste ontwikkeling brengt met zich mee dat ook tijdens het beoefenen en begeleiden voortdurend diagnostisch gekeken en gehandeld wordt.

 

Samenvattend: goede diagnostiek is altijd therapeutisch en goede therapie is altijd diagnostisch.

Therapie

In onze praktijk vertrekken wij vanuit de 15 geboden van de therapie*:

  1. De begeleiding is taakgericht

  2. De begeleiding is kritisch: op maat van het kind en de hulpverlener staat kritisch tegenover zijn eigen inbreng en zijn eigen resultaten

  3. De begeleiding start altijd van een grondige diagnostiek

  4. De begeleiding moet doorzichtig zijn en kan worden uitgelegd in duidelijke taal

  5. De therapeut heeft aandacht voor het hele systeem waarbinnen het kind functioneert

  6. De therapeut is een bondgenoot van het kind

  7. De therapeut is bereikbaar en beschikbaar

  8. Positiviteit is het sleutelwoord tijdens de begeleiding

  9. Therapie moet altijd leuk, uitnodigend en stimulerend zijn

  10. Er moet steeds een samenwerking zijn met de school

  11. De hulpverlener is didactisch goed geschoold en een expert op zijn terrein

  12. Tijdens de begeleiding moet het kind kunnen slagen en mogen falen

  13. De hulpverlener streeft naar een multidisciplinaire samenwerking

  14. De hulpverlener streeft er steeds naar zichzelf zo snel mogelijk overbodig te maken

  15. De begeleiding is organisatorisch en financieel haalbaar voor het gezin

(*) zie: Litière Marc ,  ‘Ik kan dat niet!’ zegt mijn kind. Omgaan met faalangst bij kinderen, Lannoo, Tielt, 2000.)

 

Goede therapie:

Try imagining a place where it’s safe and warm.

‘Come in,’ she said, ‘I’ll give you shelter from the storm.’

 

Bob Dylan

Een diagnosticus is zeer goed bezig

als een faalangstige kleuter met grote moeilijkheden voor tekenen en fijnmotoriek,

na het psychomotorisch onderzoek tegen zijn moeder zegt:

”Het was leuk!”.

bottom of page